Het heeft enige tijd geduurd, maar nu durf ik het, schoorvoetend, toe te geven. Ik leef nog in de steentijd en ben jager-verzamelaar. Lange tijd maakte ik mijzelf wijs dat de aanschaf van fotoboeken een vanzelfsprekende noodzaak was. Een noodzakelijk kwaad waar onvermijdelijk mee geleefd moest worden. Als fotograaf maakte je jezelf wijs dat het naslagwerk was. Beeldmateriaal dat noodzakelijk is om je vak up-to-date te houden. Kennis nemen van collega’s en concurrentie. Gereedschap, zoals een timmerman regelmatig nieuwe beitels en zagen aanschaft. Diep in je hart weet je wel beter. Als je nieuw beeldmateriaal ziet als noodzakelijk kwaad dan weet je dat andere fotografen er misschien ook wel zo over denken en dus ook jouw foto’s niet willen zien. Een onverdraaglijke gedachte. Je koopt dus af en toe een fotoboek om bij jezelf en je bezoekers de indruk te wekken dat je niet onwelwillend bent en het metier een goed hart toedraagt. Maar gaandeweg wordt de aanschaf van fotoboeken een onbedwingbare bezigheid en het leven niet de moeite waard als er niet minstens een paar maal per maand een nieuw- of antiquarisch fotoboek wordt aangeschaft. Is het meer dan drie weken na je laatste aankoop dan beginnen er langzaam ontwenningsverschijnselen op te treden: trillende handen en een zweterig gevoel. Eerst grijp je nog naar wat oud materiaal uit je bibliotheek in de hoop op verlichting. Dat is echter een kortdurend middel, zoals een asperine die de pijn onderdrukt. De gedachte dat je misschien wel een ‘gebruiker’ bent begint langzaam in te dalen.
De uitbater van het fotoantiquariaat waar ik met enige regelmaat over de vloer kom ziet mij dan ook glimlachend binnenkomen en reikt al snel met een ruim gebaar een kopje koffie aan. Het gevoel slachtoffer te zijn druk je naar de achtergrond. Je maakt jezelf wijs dat zoveel klantvriendelijkheid alleen maar uit een goede inborst komen kan en geen voorbedachte rade om de omzet te verhogen. Bovendien moest ik er toch in de buurt zijn en van een doelgericht bezoek is natuurlijk geen sprake, maak je jezelf wijs, maar slechts een behoefte onder gelijkgestemden te vertoeven. Het stapeltje nieuwe en antiquarische fotoboeken, dat heel toevallig binnen handbereik ligt, probeer je te negeren en je ziet met een combinatie van mededogen en leedvermaak nieuwe slachtoffers de winkel binnenkomen. Je wisselt wat beleeftheden uit maar onvermijdelijk verschuift het onderwerp naar fotografie. Tegelijk realiseer je je dat de net binnengekomen bezoekers ook concurrenten kunnen zijn en intussen hou je een scherpe blik gericht op het stapeltje boeken naast je. De antiquaar laat een paar fraaie fotoboeken zien die hij kortgeleden in Frankrijk heeft aangeschaft, nieuw weliswaar en betreurt het niet méér exemplaren meegebracht te hebben. De tijdelijke ontkenningsfase heb ik nu achter mij liggen en terloops vraag ik naar het stapeltje dat naast mij ligt. Met een schalks lachje, dat de antiquaar tot kunst heeft verheven, meldt hij dat de boeken net zijn binnengekomen van een verzamelaar die kortgeleden is heengegaan. Hij overhandigt een van de boeken met de toevoeging dat hij aan mij moest denken toen hij dit onder ogen kreeg. Tegen zoveel persoonlijke aandacht sta ik machteloos en ik moet toegeven dat dit exemplaar naadloos in mijn collectie past. Zorgvuldig leg ik het opzij en vraag even later achteloos naar de prijs. Terwijl ik mij het door hem aangeboden tweede kopje koffie goed laat smaken maar ook overvallen wordt door een lichte roes realiseer ik me dat de kosten eigenlijk verwaarloosbaar zijn en ik dit boek niet kan laten liggen. Eerst dringen zich nog allerlei steekhoudende argumenten op waarom ik de nieuwe eigenaar van dit boek zou moeten worden, maar op mijn rechterschouder staat een klein duiveltje mij keihard uit te lachen. Ik veeg hem van mijn schouder zoals je roos verwijderd en neem hartelijk afscheid van de aanwezigen. Iets te nadrukkelijk ‘tot ziens’ roepend stap ik op mijn fiets. De zweverigheid begint in de frisse lucht langzaam af te nemen en ik kom tot mezelf.
Geef een reactie